1: Het ... dagelijks dat ik de bloemen moet verzorgen.
2: Hij ... spelen met zijn kinderen.
3: Het ... gisteren zo erg, dat ik niets zag.
4: De oude man ... het niet om op tijd te komen.
5: ... wakker!
6: De ... weg werd helaas weer versmald.
7: Het schip is ....
8: Zij ... haar zus heel erg.
9: Die vuilnisman ... zijn kennis.
10: Jij ... gisteren op de baan.